Opleiding

Toegekend diploma
Bachelor of Laws
Programmaduur
48 maanden
ECTS credits
240
Niveau eindkwalificatie
Bachelor
Vorm
Deeltijd
Taal
Nederlands
School
  • Instituut voor Rechtenstudies
Locaties
  • Groningen

HBO - Rechten (deeltijd)

Programmabeschrijving

The Bachelor degree programme Laws comprises a programme of 240 ects.
The degree programme comprises a major and a minor. The major is composed of compulsory and elective units. The minor may be chosen by the student and allows him or her to specialise in a chosen field or to broaden his/her generic or subject-specific knowledge and skills. The programme is practice-oriented: a work placement (30 ects) and other practical components form an essential and compulsory part of this programme, as does a thesis project (30 ects).

Graduates of the Bachelor programme Laws are multi-disciplined legal Bachelors. They possess an enterprising and inquisitive attitude, are trained to deal with ethical dilemmas and have an extensive knowledge of (inter)national law. Graduates are qualified to apply their knowledge and skills in practical situations in which legal aspects play a major part.

Leeruitkomsten

1. Rechtsvragen formuleren en oplossen, op basis van een analyse van de praktijk en van de juridisch relevante feiten en juridische bronnen (Analyseren)
Toelichting
Voordat de hbo-jurist een beroepsproduct maakt, dient hij de praktijk te analyseren. Vervolgens formuleert hij de juridisch relevante vragen bij een casuspositie. Hij beschikt over onderzoeksvaardigheden: hij gaat systematisch te werk door de relevante juridische bronnen te selecteren en verzamelen, zoals wetgeving en jurisprudentie. Zijn analyse omvat het proces van verzamelen, selecteren, kwalificeren en analyseren van de praktijksituatie, de daaruit voorvloeiende relevante feiten en juridische bronnen. De hbo-jurist moet dit volledige proces doorlopen om een goed beroepsproduct op te leveren.

Niveau 1
De startende student analyseert op methodische wijze in een eenvoudige en afgebakende situatie (sociaal)juridische vraagstukken met gebruikmaking van aangereikte juridische en niet-juridische bronnen:
  1. De student selecteert feiten en bronnen op basis van (sociaal)juridische relevantie en betrouwbaarheid;
  2. De student formuleert in eigen woorden vragen op basis van de (sociaal)juridische relevante feiten;
  3. De student interpreteert deze geselecteerde feiten en vat ze samen om tot een beredeneerde conclusie te komen;
  4. De student formuleert mondeling en/of schriftelijk op basis van deze analyse een passende oplossing.
  5. De student herkent en omschrijft de verschillende rechtsgebieden, feiten en belangen van betrokkenen (bijv. cliënten) die spelen bij een (sociaal)juridisch vraagstuk;
  6. De student werkt op methodisch verantwoorde wijze met gebruikmaking van een plan van aanpak;
  7. De student vat bronnen samen op de kerngedachte.

Niveau 2
De student analyseert onder begeleiding in een afgebakende complexe situatie juridische vraagstukken rekening houdend met de omgeving en met gebruikmaking van meerdere juridische en niet-juridische bronnen en verantwoordt de daarin gemaakt keuzes mondeling en schriftelijk:
  1. De student brengt van een afgebakende complexe juridische praktijksituatie en/of een open probleemstelling de feiten in kaart, maakt daarbij een ordening op juridische relevantie, formuleert van daaruit de rechtsvragen en kan deze schriftelijk en/of mondeling beantwoorden en verantwoorden;
  2. De student werkt op methodisch verantwoorde wijze met gebruikmaking van een plan van aanpak en rekening houdend met eenvoudige theoretische inzichten, enige resultaten van bestaand onderzoek en relevante wet- en regelgeving en jurisprudentie;
  3. De student komt op basis van bovenstaande tot schriftelijke of mondelinge aanbevelingen;
  4. De student motiveert gemaakte keuzes in rechtsvragen, bronnen, plan van aanpak en aanbevelingen;
  5. De student verwerkt bronnen in eigen tekst en brengt hierin verbanden aan.

Niveau 3
De beginnende beroepsbeoefenaar analyseert in een complexe situatie juridische vraagstukken rekening houdend met de omgeving en met gebruikmaking van meerdere juridische en niet-juridische bronnen. De student maakt daarbij gebruik van praktijkgericht juridisch onderzoek en verantwoordt de daarin gemaakte keuzes:
  1. De student brengt op methodisch verantwoorde wijze en met behulp van relevante theoretische inzichten de feiten van een actueel (sociaal)juridisch praktijkvraagstuk in kaart. Hij maakt daarbij een ordening op sociaal/juridische relevantie en formuleert van daaruit de (sociaal)juridische rechtsvragen;
  2. De student voert op methodisch en theoretisch verantwoorde wijze een onderzoek uit om te komen tot een beroepsproduct dat bijdraagt aan een oplossing voor een actueel (sociaal)juridisch praktijkvraagstuk;
  3. De student verantwoordt hoe hij is gekomen tot het ontworpen beroepsproduct als bijdrage aan een oplossing voor een actueel (sociaal)juridisch praktijkvraagstuk. Daarbij bespreekt hij de kwaliteiten en beperkingen van zowel het beroepsproduct als het onderliggende praktijk gericht (sociaal)juridisch onderzoek en geeft inzicht in de implicaties van het beroepsproduct voor de praktijk van de opdrachtgever;

2. Voor de praktijk bruikbare juridische adviezen geven op basis van een analyse (Adviseren)
Toelichting
Nadat de hbo-jurist de adviesvraag heeft verhelderd, onderzoekt hij de feiten, standpunten, belangen, rechtsbronnen en toepasselijke rechtsregels. Na een analyse brengt hij mondeling of schriftelijk in passende vorm en taalgebruik een onderbouwd advies uit, waarbij zijn overwegingen inzage geven in hoe het advies tot stand is gekomen en hoe hij rekening houdt met aspecten als klantvriendelijkheid, effectiviteit, bruikbaarheid en draagvlak.

Niveau 1
De startende student informeert de cliënt (persoon of organisatie) over de oplossing van een eenvoudig en afgebakend (sociaal)juridisch vraagstuk en geeft daarbij een mondelinge of schriftelijke toelichting die is toegespitst op de specifieke vraag van de cliënt:
  1. De student achterhaalt de vraag van de cliënt over eenvoudig (sociaal)juridisch vraagstuk;
  2. De student onderbouwt het antwoord mondeling of schriftelijk;
  3. De student gaat na in hoeverre het advies door de cliënt passend wordt gevonden.

Niveau 2
De student informeert de cliënt (persoon of organisatie) na verduidelijking van een complex maar afgebakend juridisch vraagstuk over mogelijke oplossingen rekening houdend met de standpunten van de verschillende partijen waarbij relevante rechtsbronnen worden gebruikt en verantwoordt mondeling of schriftelijk welke keuzes er gemaakt kunnen worden:
  1. De student achterhaalt door samenspraak met de cliënt de complexe maar afgebakende juridische vraag;
  2. De student motiveert schriftelijk of mondeling welke keuzes er gemaakt kunnen worden en welke consequenties die hebben voor cliënt;
  3. De student komt samen met de cliënt tot een optimale keuze.

Niveau 3
De beginnende beroepsbeoefenaar informeert de cliënt (persoon of organisatie) na gedegen onderzoek over een complex juridisch vraagstuk rekening houdend met de standpunten van de verschillende partijen waarbij relevante rechtsbronnen worden gebruikt. Hij verwoordt schriftelijk en mondeling hoe het advies tot stand is gekomen en motiveert welke oplossing(srichting) voor de opdrachtgever het meest passend is:
  1. De student ontwerpt vanuit zijn (sociaal)juridische expertise een met de cliënt/opdrachtgever meermaals afgestemd beroepsproduct dat bijdraagt aan de oplossing voor een (sociaal)juridisch praktijkprobleem en creëert daarmee waarde voor de dagelijkse praktijk van de cliënt en/of opdrachtgever;
  2. De student communiceert conclusies, kennis, motieven en overwegingen op passende wijze aan de cliënt en/of opdrachtgever;

3. Juridische belangen van anderen behartigen door rechtsbijstand te verlenen, te onderhandelen en te bemiddelen (Belangen behartigen)
Toelichting
De hbo-jurist treedt op als belangenbehartiger voor personen en organisaties. Het behartigen van belangen kan bestaan uit gerechtelijk of buitengerechtelijk vertegenwoordigen en kan mondeling of schriftelijk gebeuren. De jurist maakt daarbij gebruik van een gedegen (juridische) analyse en zet op het moment dat de situatie dit vereist onderhandelings- en/of bemiddelingstechnieken in. De jurist onderhoudt voorts in alle fases van het vertegenwoordigen het contact met de cliënt en kan zijn keuze voor een (conflicthanterings)methode goed onderbouwen.

Niveau 1
De startende student herkent in een eenvoudige situatie de belangen van de cliënt of organisatie, vertaalt die naar een juridisch standpunt:
  1. De student herkent de belangen van de cliënt of organisatie in een eenvoudige juridische context;
  2. De student vertaalt belangen naar een juridisch standpunt;
  3. De student zet relevante argumenten in binnen een eenvoudige gestandaardiseerde juridische procedure.

Niveau 2
De student herkent, onder begeleiding, in een complexe maar afgebakende juridische context belangen van verschillende cliënten of organisaties, vertaalt die belangen in verschillende juridische standpunten en vertegenwoordigt een van de cliënten of organisaties door diens belang(en) en standpunt(en) te presenteren in of buiten een juridische procedure:
  1. De student  herkent de verschillende belangen van betrokken partijen;
  2. De student vertaalt verschillende belangen naar juridische standpunten;
  3. De student zet relevante argumenten in binnen een civiele of bestuursrechtelijke procedure of een buitengerechtelijk geschil.
  4. De student benoemt welke rol hij kan aannemen om de belangen van de cliënt zo goed mogelijk te behartigen, rekening houdend met effectiviteit en ethische aspecten.

Niveau 3
De beginnende beroepsbeoefenaar herkent in een complexe juridische praktijksituatie belangen van zijn cliënt (persoon of organisatie). Hij vertegenwoordigt de cliënt door op te treden als belangenbehartiger, bemiddelaar, onderhandelaar of een andere effectieve rol. Hij is zich bewust van de ethische kant van zijn handelen:
  1. De student analyseert tegenstrijdige belangen op meerdere niveaus;
  2. De student beoordeelt welke rol hij kan aannemen om de belangen van de cliënt of organisatie zo goed mogelijk te behartigen, rekening houdend met effectiviteit en ethische aspecten;
  3. De student past de gekozen rol toe en verantwoordt de gekozen handelswijze;
  4. De student kiest welke rol hij aanneemt in het adviestraject om de belangen van de cliënt of organisatie zo goed mogelijk te behartigen, rekening houdend met effectiviteit en ethische aspecten.

4. De rechtspositie van één of enkele (rechts)personen vaststellen, verantwoorden en vastleggen, na het duiden en wegen van juridische argumenten en maatschappelijke factoren. (Beslissen)
Toelichting
De jurist neemt namens een klant of organisatie een beslissing of bereidt deze beslissing voor. Bij de beslissing worden juridische argumenten en maatschappelijke factoren onderkend en betrokken. De jurist kan een beslissing onderbouwen en formeel vastleggen. Beslissingen kunnen betrekking hebben op de publiekrechtelijke en op de privaatrechtelijke sfeer.

Niveau 1
De startende student stelt binnen een eenvoudige en afgebakende (sociaal)juridische situatie de rechtspositie van en rechtsgevolgen voor een cliënt (persoon of organisatie) vast en motiveert dit:
  1. De student stelt op basis van eenvoudige wet- en regelgeving, aangereikte jurisprudentie en aangereikte literatuur de rechtspositie vast van de cliënt in een eenvoudig (sociaal)juridisch vraagstuk;
  2. De student bepaalt de rechtsgevolgen die daaruit voortvloeien;
  3. De student geeft aan hoe hij tot deze beoordeling is gekomen.

Niveau 2
De student stelt in een afgebakend complex juridisch vraagstuk de rechtspositie van en rechtsgevolgen voor één of meerdere (rechts)personen vast en motiveert dit:
  1. De student stelt de rechtspositie vast en benoemt de rechtsgevolgen;
  2. De student herkent de belangen van meerdere partijen;
  3. De student neemt een besluit op basis van een afweging van de belangen van meerdere partijen;
  4. De student verantwoordt het besluit.

Niveau 3
De beginnende beroepsbeoefenaar stelt in een complex juridisch vraagstuk de rechtspositie vast en benoemt de rechtsgevolgen van meerdere (rechts)personen en motiveert die:
  1. De student stelt zelfstandig de rechtspositie vast en benoemt de rechtsgevolgen in een complexe praktijksituatie;
  2. De student neemt een besluit op basis van afweging van belangen van meerdere partijen en andere betrokkenen;
  3. De student verantwoordt hoe hij het besluit heeft genomen en hoe de belangen zijn gewogen.

5. Organisatieprocessen efficiënt en effectief uitvoeren en regisseren in een juridische context, met aandacht voor legal tech, juridisch proces- en kwaliteitsmanagement, kennis- en informatiemanagement en innovatie (Organiseren)
Toelichting
De hbo-jurist draagt in een juridische beroepsomgeving zorg voor het aanleggen, beheren, ontsluiten en overdragen van juridische dossiers en informatie in de eigen organisatie of de keten. Hij is in staat juridische dienstverlening, processen of projecten efficiënt en effectief, in te richten en uit te voeren. Daarbij heeft hij oog voor (digitale) ontwikkelingen die kansen bieden voor vernieuwing en verbetering van juridische diensten en processen. Hij kan samenwerken met professionals van verschillende disciplines en zoekt continu naar mogelijkheden om zijn eigen functioneren en dat van de organisatie te verbeteren.

Niveau 1
De startende student werkt samen met andere studenten aan eenvoudige en afgebakende (sociaal) juridische praktijkvraagstukken, herkent organisatieprincipes en werkprocessen van een organisatie:
  1. De student stelt samen met medestudenten afspraken op en benoemt de consequenties hiervan;
  2. De student geeft en ontvangt adequaat feedback aan en van medestudenten en docenten;
  3. De student gebruikt feedback om persoonlijke kwaliteiten en ontwikkelaspecten in beeld te brengen.
  4. De student onderzoekt eigen normen, waarden en overtuigingen en de invloed daarvan op eigen werkzaamheden.
  5. De student herkent de (sociaal)juridische werkzaamheden binnen een organisatie.
  6. De student herkent de verschillende belangen van een organisatie.
  7. De student beschrijft de organisatiekenmerken van een organisatie.

Niveau 2
De student identificeert in een complexe en afgebakende casus organisatieprocessen van de juridische dienstverlening binnen een organisatie en geeft inzicht in de juridische risico’s die een organisatie loopt:
1.   De student maakt beschrijvingen en stroomdiagrammen van juridische werkprocessen.
  1. De student brengt in kaart, door middel van een omgevingsanalyse en interne analyse, waar kansen en bedreigingen, sterke en zwakke punten liggen voor de organisatie en het betreffende werkproces.
  2. De student brengt in kaart, door middel van het toepassen van verschillende modellen met betrekking tot kwaliteitszorg, welke (juridische) risico’s een organisatie loopt;
  3. De student onderzoekt eigen normen, waarden en overtuigingen; dit leidt tot keuzes in het professioneel handelen en de professionele loopbaan.
  4. De student werkt in juridische praktijkopdrachten samen met andere studenten en waar mogelijk met stakeholders uit de beroepspraktijk;
  5. De student participeert in een gezamenlijk reflectieproces vraagt feedback, reflecteert op eigen ontwikkeling en rol en nuanceert het eigen perspectief met andermans inzichten.

Niveau 3
De beginnende beroepsbeoefenaar voert binnen een organisatie juridische werkprocessen effectief en efficiënt uit en stelt verbeteringen voor op het gebied van juridische processen of diensten in samenwerking met andere professionals:
  1. De student houdt rekening met verschillende belangen binnen een organisatie en met de belangen van de omgeving waarin een organisatie opereert en incorporeert die in zijn handelswijze.
  2. De student werkt samen met professionals van andere disciplines
  3. De student stelt een juridisch projectdossier samen
  4. De student werkt adequaat binnen de digitale systemen van de organisatie.
  5. De student plant en bewaakt termijnen en onderneemt acties die daaruit voortvloeien.
  6. De student past de wet- en regelgeving rondom projectdossiers correct toe
  7. De student verantwoordt de toegankelijkheid, juistheid, volledigheid en overdraagbaarheid van het projectdossier.

(6.) Begeleiden (uit competentieoverzicht van de gemeenschappelijke propedeuse)

Niveau 1
De startende student begeleidt en motiveert een cliënt met vragen op (sociaal)juridisch gebied in een eenvoudige en afgebakende casuïstiek:
  1. De student herkent binnen eenvoudige en afgebakende casuïstiek de sociaaljuridische positie van de cliënt en de mogelijkheden in die situatie;
  2. De student legt bovenstaande uit aan de cliënt, bespreekt de verschillende mogelijkheden, maakt samen met de cliënt een plan en zoekt uit met de cliënt wat hij of zij zelf kan ondernemen;
  3. De student evalueert zijn/haar gedrag en vaardigheden in deze aan de hand van gerichte vragen.

(7.) Conflicten hanteren (uit competentieoverzicht van de gezamenlijke propedeuse)

Niveau 1
De startende student herkent belangen van verschillende partijen en kent verschillende manieren om met conflicten om te gaan:
  1. De student benoemt de gezamenlijke en tegenstrijdige belangen van verschillende partijen;
  2. De student herkent verschillende stijlen van conflicthantering en hun effectiviteit;
  3. De student kent zijn/haar eigen conflictstijl.

6. (8.) Signaleren van effecten van nieuwe (internationale) wet- en regelgeving en/of van beleid voor cliënten of organisaties, deze onderzoeken en adviseren over de verbetering van praktijk en/of beleid (Innoveren)
Toelichting
De jurist signaleert de effecten van nieuwe wet- en regelgeving, richtlijnen en andere afspraken van overheden op micro- meso- en macroniveau. Hij past daarbij inzichten uit actueel (internationaal) juridisch onderzoek toe en onderzoekt waar nodig zelf welke knelpunten er zijn. Op basis daarvan formuleert hij een onderbouwd (beleids-) advies en/of doet voorstellen voor preventiemaatregelen. Hij betrekt hierbij relevante politiek-maatschappelijke ontwikkelingen. Door het doen van (bronnen-) onderzoek draagt hij bij aan de verbetering van de praktijk op micro-, meso- en macroniveau. De jurist neemt initiatief om onderbouwde oplossingsrichtingen en verbetermaatregelen te bespreken en onderneemt acties om bij te dragen aan de implementatie.

Niveau 1
De startende student herkent actuele (sociaal)juridische ontwikkelingen en onderzoekt de consequenties hiervan binnen een eenvoudige en afgebakende context en toont hierbij een ondernemende houding:
  1. De student herkent de gevolgen van actuele ontwikkelingen op (sociaal)juridisch gebied voor een organisatie of branche;
  2. De student past de basisbeginselen van onderzoeksmethodologie toe;
  3. De student laat een onderzoekende en ondernemende houding zien; in het gedrag toont de student creativiteit; maakt de student gebruik van netwerken om zich heen en werkt op die manier aan de persoonlijke ontwikkeling.

Niveau 2
De student herkent en benoemt, na onderzoek de consequenties van actuele juridische ontwikkelingen in een complexe maar afgebakende context en toont hierbij een ondernemende houding:
  1. De student benoemt de gevolgen van actuele ontwikkelingen op juridisch gebied voor een organisatie of branche;
  2. De student past inzichten toe uit actueel sociaal wetenschappelijk en/ of juridisch onderzoek;
  3. De student laat een onderzoekende en ondernemende houding zien en heeft een creatieve inbreng in de groep.

Niveau 3
De beginnende beroepsbeoefenaar signaleert actuele juridische ontwikkelingen in een complexe context, doet aanbevelingen na onderzoek en toont hierbij een ondernemende houding:
  1. De student anticipeert op veranderingen in wet- en regelgeving;
  2. De student betrekt relevante politieke en maatschappelijke ontwikkelingen hierbij;
  3. De student maakt de gevolgen inzichtelijk voor de eigen organisatie; 
  4. De student levert een bijdrage die een waardevolle toevoeging is aan de praktijk vanuit een onderzoekende en ondernemende houding,  hiermee profileert de student zich in de organisatie.

7. (9.) Professioneel ontwikkelen
Toelichting
De beginnende praktijkbeoefenaar ontwikkelt zijn professionele identiteit door bewust en methodisch te reflecteren op dat wat hem tot de (sociaal) juridisch professional maakt die hij gedurende zijn opleiding is geworden. Daarnaast toont hij visie op hoe hij die rol in de toekomst wil ontwikkelen. Hierbij profileert en positioneert hij zich als verantwoord handelend, multidisciplinair samenwerkend en ondernemend vakman.

Niveau 3 Afstuderen
  1. De student ontwikkelt zijn professionele identiteit door methodische reflectie op de eigen rol als (sociaal-)juridisch professional en op eigen kennis, kunde en kwaliteiten in relatie tot zijn toekomstige beroep. Hij is zich bewust van wat er gezien zijn rol en toekomstig beroep van hem wordt gevraagd en dus van zijn kwaliteiten en ontwikkelpunten. Hierover legt hij mondeling en schriftelijk verantwoording af;
  2. De student ontwikkelt zijn professionele identiteit door visie te tonen op de eigen rol als startbekwaam (sociaal) juridisch professional binnen de context van de eigen functie, de eigen (afstudeer)organisatie, het eigen (afstudeer)team en de maatschappij. Hierover legt hij mondeling en schriftelijk verantwoording af;
  3. De student ontwikkelt zijn professionele identiteit door zich te positioneren en profileren als verantwoord handelend (sociaal-)juridisch professional  m.b.t. de kwaliteit van het eigen werk en m.b.t.  de eigen (afstudeer)organisatie, het eigen (afstudeer)team en de maatschappij;
  4. De student ontwikkelt zijn professionele identiteit door zich te positioneren en profileren als zelfsturend, (multidisciplinair) samenwerkend en ondernemend (sociaal-)juridisch vakman binnen de eigen (afstudeer)organisatie en het eigen (afstudeer)team.

Programma

HBO - Rechten (deeltijd)credits

Semester 6 30

  • Profilering 30

Semester 7 30

Semester 8 30