Vak: Spraak-Taal 2 credits: 2

Leeruitkomsten

• De student verantwoordt de keuze voor het juiste diagnostiekinstrument met betrekking tot spraak-,taalontwikkeling bij een gegeven casus.

  • De student benoemt welke diagnostiekmiddelen je als logopedist tot je beschikking hebt en op welke wijze deze instrumenten gebruikt en geïnterpreteerd moeten worden.

• De student verklaart de (onderliggende) theorie van de primaire en secundaire spraak-taalstoornissen.  

  • De student toont de inhoudelijke kennis aan met betrekking tot kinderen met spraaktaalstoornissen, zowel primair/specifiek als secundair/niet-specifiek van aard.

  • De student verantwoordt op welke plek een kind met specifieke ontwikkelingsproblematiek wordt opgevangen (dus: welke (spraaktaalgerelateerde) ontwikkelingsproblematiek (aard, ernst, mate) vind je waar)?  

  • De student verantwoordt met welke disciplines je als logopedist moet samenwerken en in welke overlegvormen je als logopedist actief participeert (mono- en multidisciplinair).

  • De student beschrijft de behandelmogelijkheden die je als logopedist tot je beschikking hebt en verantwoordt, waar mogelijk vanuit wetenschappelijke evidentie, in welke situatie en op welke wijze je deze toepast.